Procedures teruggave cultuurgoederen (Titel 13, Boek III Rv.)
Inleiding procedures teruggave cultuurgoederen
De wet kent enkele processuele bepalingen voor procedures, waarin de teruggave van cultuurgoederen wordt gevorderd. Deze bepalingen zijn te vinden in Titel 13, Boek III Rv.. De afdeling omvat 9 artikelen (art. 1008 Rv. tot en met art. 1012 Rv.). De Titel is per 1 mei 1995 ingevoerd met de Implementatiewet bescherming cultuurgoederen tegen illegale uitvoer (Stb. 1995, 145).
De regeling is een implementatie van de ‘herschikte’ Richtlijn 2014/60/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de teruggave van cultuurgoederen die op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van een lidstaat zijn gebracht en houdende wijziging van Verordening (EU) nr. 1024/2012 (PbEU 2014, L 159).
Definitie cultuurgoed
Onder cultuurgoed is te verstaan een roerende zaak in de zin van artikel 2, onder 1, van Richtlijn 2014/60/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de teruggave van cultuurgoederen die op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van een lidstaat zijn gebracht en houdende wijziging van Verordening (EU) nr. 1024/2012 (PbEU 2014, L 159).
Procedure van een Lidstaat tot terugvorderen cultuurgoederen
De procedure tot het vorderen van teruggave van cultuurgoederen is een procedure die kan worden gevoerd door Lidstaten van de EU tegen de bezitter of houder van cultuurgoederen (zie ook de pagina Bezit en houderschap).
Art. 1008 Rv. bepaalt, dat een lidstaat van de Europese Unie kan een rechtsvordering tot teruggave van cultuurgoederen die op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van een lidstaat zijn gebracht instellen tegen de bezitter of de houder van die zaak.
De procedure wordt gevoerd voor de naar de regels van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering bevoegde rechtbank.
Opeisen cultuurgoederen kan slechts vanaf 31 december 1992
Voorwaarde is, dat de zaak na 31 december 1992 op onrechtmatige wijze buiten zijn grondgebied is gebracht zonder dat deze onrechtmatigheid inmiddels is opgeheven. Voor een aantal Lidstaten geldt vanwege latere ratificatie van de regeling een andere ‘vanaf’ datum:
Oostenrijk – 30 juni 1994;
Finland, IJsland, Noorwegen en Zweden – 31 december 1994;
Liechtenstein – 30 april 1995.
Een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte kan deze vordering ook instellen (zoals Noorwegen dus). Voor een aantal Lidstaten geldt een andere datum dan 31 december 1992 (zie de opsomming in art. 1008 Rv.).
In het arrest Hof Amsterdam 4 april 2015 (Zweden/Amsterdamse antiquarische boekhandel) eiste Zweden door een medewerker van de Zweedse Koninklijke Bibliotheek verduisterde cultuurgoederen op. De boekhandel verweert zich met succes, dat deze vordering verjaard is in verband met art. 3:310a lid 1 BW (oud). De Hoge Raad heeft deze beslissing bekrachtigd, zie HR 10 februari 2023 (Zweden/Antiquarische boekhandel). Zie ook de pagina Verjaring en stuiting.
Verplichte bescheiden bij de dagvaarding
Op straffe van nietigheid dienen ingevolge art. 1009 Rv. bij de dagvaarding te worden betekend:
a. een document waarin de roerende zaak waarvan de teruggave wordt gevorderd, wordt beschreven, en waarin wordt verklaard dat deze zaak een beschermd cultuurgoed is in de zin van de richtlijn, bedoeld in art. 1008 Rv., en
b. een verklaring van de staat die de vordering heeft ingesteld, dat de roerende zaak waarop de vordering tot teruggave betrekking heeft, op onrechtmatige wijze buiten zijn grondgebied is gebracht.
Conservatoire maatregelen bij terugvordering cultuurgoederen op grond van de Richtlijn teruggave cultuurgoederen
De centrale autoriteit, aangewezen krachtens artikel 4 van de Richtlijn teruggave cultuurgoederen kan ten behoeve van de Lidstaat van de Europese Unie of ten behoeve van de andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte die aanspraak op teruggave van een cultuurgoed maakt, de nodige maatregelen nemen, zoals het doen leggen van conservatoir beslag, het in bewaring of onder bewind doen stellen van de zaak, en het vorderen van voorlopige voorzieningen in kort geding, zulks onverminderd de bevoegdheid te dier zake van de desbetreffende staat zelf (art. 1010 Rv.).
Kosten terugvorderen cultuurgoederen op grond van de Richtlijn teruggave cultuurgoederen
De kosten die voortvloeien uit de uitvoering van een beslissing van een rechtbank tot teruggave komen ten laste van de staat die rechtsvordering heeft ingesteld.
Dit geldt ook voor de kosten inzake de maatregelen die door de centrale autoriteit, aangewezen krachtens artikel 4 van de richtlijn, zijn genomen voor het materiële behoud van het cultuurgoed, bedoeld in artikel 5, onder 4, van de richtlijn (art. 1011 Rv.).
Teruggave cultuurgoederen uit partijstaten UNESCO-verdrag 1970
In verband met het UNESCO-verdrag 1970 geldt voor die goederen een vergelijkbare regeling. Een rechtsvordering tot teruggave van een roerende zaak, gegrond op art. 6.7 van de Erfgoedwet, wordt ingesteld tegen de bezitter of, bij ontstentenis van een bezitter, tegen de houder van het cultuurgoed voor de naar de regels van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering bevoegde rechter (art. 1011a lid 1 Rv.).
In de zaak leidend tot HR 9 juni 2023 (Tavrida Central Museum c.s./Allard Pierson Museum & Staat Oekraïne) eisten vier musea op de Krim teruggave van de aan het Allard Pierson Museum uitgeleende collectie, behorend tot het cultureel erfgoed van Oekraïne. Deze waren in februari 2014 uitgeleend voor de tentoonstelling ‘De Krim – Goud en Geheimen van de Zwarte Zee’.
Doordat de Krim in 2014 bezet is door Rusland zou teruggave betekenen, dat het Oekraïens cultureel erfgoed in Russische handen zou komen. Het Hof oordeelde, dat hierbij art. 6.1, onder c, van de Erfgoedwet niet aan de orde was, omdat de collectie niet op onrechtmatige wijze in Amsterdam was beland. In deze zaak komen verschillende andere internationale regels aan de orde. Zoals Protocol nr. 1 EVRM (zie de pagina EVRM) en het IPR (zie de pagina Algemene bepalingen internationaal privaatrecht) inzake de toepassing van art. 10:7 lid 1 B.W.. Verder kwam aan de orde de regel, dat de Hoge Raad krachtens art. 79 RO niet de toepassing door de rechter van buitenlands recht kan toetsen. Zie de pagina Wet Rechterlijke organisatie.
Verplichte bescheiden bij de dagvaarding UNESCO-cultuurgoederen
Op straffe van nietigheid dienen op grond van art. 1011a lid 2 Rv. tezamen met de dagvaarding te worden betekend:
a. een document waarin de roerende zaak waarvan teruggave wordt gevorderd, wordt beschreven en waaruit blijkt dat deze zaak een cultuurgoed is in de zin van art. 6.1, onder c, van de Erfgoedwet en derhalve van wezenlijk belang voor het cultureel erfgoed van de verdragsstaat waaruit het cultuurgoed afkomstig is;
b. een verklaring van de verdragsstaat waaruit het cultuurgoed afkomstig is, dat dit cultuurgoed buiten het grondgebied van die staat is geraakt met schending van de regels die door die staat in overeenstemming met de doelstellingen van het UNESCO-verdrag 1970, bedoeld in art. 6.1, onder a, van de Erfgoedwet zijn vastgesteld ter zake van de uitvoer en de eigendomsoverdracht van cultuurgoederen, dan wel dat dit cultuurgoed is ontvreemd in die verdragsstaat.
Conservatoire maatregelen bij terugvordering bij terugvorderen UNESCO-cultuurgoederen
Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap kan ten behoeve van een verdragsstaat die aanspraak op teruggave van een cultuurgoed maakt, de nodige maatregelen als bedoeld in art. 1010 Rv. nemen (art. 1011b Rv.).
Kosten terugvorderen UNESCO-cultuurgoederen
De kosten die voortvloeien uit de uitvoering van een rechterlijke beslissing tot teruggave van een roerende zaak ingevolge art. 1011a Rv. komen ten laste van de staat die de rechtsvordering heeft ingesteld. Indien de vordering is ingesteld door de rechthebbende op het cultuurgoed komen die kosten ten laste van die rechthebbende. Hetzelfde geldt voor de kosten, gemaakt voor het materiële behoud van het cultuurgoed en voor de kosten van eventuele voorlopige maatregelen, als bedoeld in artikel 1010 (art. 1011c Rv.).
Schorsing teruggave UNESCO-erfgoed bij gevaar voor schade daaraan
Indien het cultuurgoed bij teruggave bloot komt te staan aan gevaar, kan de rechter de tenuitvoerlegging van een op grond van art. 1011a Rv. verkregen uitspraak schorsen tot het moment waarop het cultuurgoed bij teruggave geen gevaar meer loopt (art. 1011d Rv.).
Denk bij voorbeeld aan teruggave van cultuurgoederen aan Irak terwijl IS daar de scepter zwaaide en cultuurgoederen vernietigde.
Vaststelling rechtmatige eigendom cultuurgoed door nationale rechter
De eigendom van een cultuurgoed waarvan ingevolge art. 1008 Rv. door een Lidstaat of ingevolge art. 1011a Rv. door een verdragsstaat teruggave is gevorderd, wordt na de teruggave bepaald door het nationale recht van de staat die de rechtsvordering tot teruggave heeft ingesteld (art. 1012 Rv.).
Auteur & Last edit
[MdV, 16-02-2020; laatste bewerking 3-09-2023]
Procedures teruggave cultuurgoederen (Titel 13, Boek III Rv.)
Inleiding procedures teruggave cultuurgoederen
De wet kent enkele processuele bepalingen voor procedures, waarin de teruggave van cultuurgoederen wordt gevorderd. Deze bepalingen zijn te vinden in Titel 13, Boek III Rv.. De afdeling omvat 9 artikelen (art. 1008 Rv. tot en met art. 1012 Rv.). De Titel is per 1 mei 1995 ingevoerd met de Implementatiewet bescherming cultuurgoederen tegen illegale uitvoer (Stb. 1995, 145).
De regeling is een implementatie van de ‘herschikte’ Richtlijn 2014/60/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de teruggave van cultuurgoederen die op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van een lidstaat zijn gebracht en houdende wijziging van Verordening (EU) nr. 1024/2012 (PbEU 2014, L 159).
Definitie cultuurgoed
Onder cultuurgoed is te verstaan een roerende zaak in de zin van artikel 2, onder 1, van Richtlijn 2014/60/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de teruggave van cultuurgoederen die op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van een lidstaat zijn gebracht en houdende wijziging van Verordening (EU) nr. 1024/2012 (PbEU 2014, L 159).
Procedure van een Lidstaat tot terugvorderen cultuurgoederen
De procedure tot het vorderen van teruggave van cultuurgoederen is een procedure die kan worden gevoerd door Lidstaten van de EU tegen de bezitter of houder van cultuurgoederen (zie ook de pagina Bezit en houderschap).
Art. 1008 Rv. bepaalt, dat een lidstaat van de Europese Unie kan een rechtsvordering tot teruggave van cultuurgoederen die op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van een lidstaat zijn gebracht instellen tegen de bezitter of de houder van die zaak.
De procedure wordt gevoerd voor de naar de regels van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering bevoegde rechtbank.
Opeisen cultuurgoederen kan slechts vanaf 31 december 1992
Voorwaarde is, dat de zaak na 31 december 1992 op onrechtmatige wijze buiten zijn grondgebied is gebracht zonder dat deze onrechtmatigheid inmiddels is opgeheven. Voor een aantal Lidstaten geldt vanwege latere ratificatie van de regeling een andere ‘vanaf’ datum:
Oostenrijk – 30 juni 1994;
Finland, IJsland, Noorwegen en Zweden – 31 december 1994;
Liechtenstein – 30 april 1995.
Een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte kan deze vordering ook instellen (zoals Noorwegen dus). Voor een aantal Lidstaten geldt een andere datum dan 31 december 1992 (zie de opsomming in art. 1008 Rv.).
In het arrest Hof Amsterdam 4 april 2015 (Zweden/Amsterdamse antiquarische boekhandel) eiste Zweden door een medewerker van de Zweedse Koninklijke Bibliotheek verduisterde cultuurgoederen op. De boekhandel verweert zich met succes, dat deze vordering verjaard is in verband met art. 3:310a lid 1 BW (oud). De Hoge Raad heeft deze beslissing bekrachtigd, zie HR 10 februari 2023 (Zweden/Antiquarische boekhandel). Zie ook de pagina Verjaring en stuiting.
Verplichte bescheiden bij de dagvaarding
Op straffe van nietigheid dienen ingevolge art. 1009 Rv. bij de dagvaarding te worden betekend:
a. een document waarin de roerende zaak waarvan de teruggave wordt gevorderd, wordt beschreven, en waarin wordt verklaard dat deze zaak een beschermd cultuurgoed is in de zin van de richtlijn, bedoeld in art. 1008 Rv., en
b. een verklaring van de staat die de vordering heeft ingesteld, dat de roerende zaak waarop de vordering tot teruggave betrekking heeft, op onrechtmatige wijze buiten zijn grondgebied is gebracht.
Conservatoire maatregelen bij terugvordering cultuurgoederen op grond van de Richtlijn teruggave cultuurgoederen
De centrale autoriteit, aangewezen krachtens artikel 4 van de Richtlijn teruggave cultuurgoederen kan ten behoeve van de Lidstaat van de Europese Unie of ten behoeve van de andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte die aanspraak op teruggave van een cultuurgoed maakt, de nodige maatregelen nemen, zoals het doen leggen van conservatoir beslag, het in bewaring of onder bewind doen stellen van de zaak, en het vorderen van voorlopige voorzieningen in kort geding, zulks onverminderd de bevoegdheid te dier zake van de desbetreffende staat zelf (art. 1010 Rv.).
Kosten terugvorderen cultuurgoederen op grond van de Richtlijn teruggave cultuurgoederen
De kosten die voortvloeien uit de uitvoering van een beslissing van een rechtbank tot teruggave komen ten laste van de staat die rechtsvordering heeft ingesteld.
Dit geldt ook voor de kosten inzake de maatregelen die door de centrale autoriteit, aangewezen krachtens artikel 4 van de richtlijn, zijn genomen voor het materiële behoud van het cultuurgoed, bedoeld in artikel 5, onder 4, van de richtlijn (art. 1011 Rv.).
Teruggave cultuurgoederen uit partijstaten UNESCO-verdrag 1970
In verband met het UNESCO-verdrag 1970 geldt voor die goederen een vergelijkbare regeling. Een rechtsvordering tot teruggave van een roerende zaak, gegrond op art. 6.7 van de Erfgoedwet, wordt ingesteld tegen de bezitter of, bij ontstentenis van een bezitter, tegen de houder van het cultuurgoed voor de naar de regels van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering bevoegde rechter (art. 1011a lid 1 Rv.).
In de zaak leidend tot HR 9 juni 2023 (Tavrida Central Museum c.s./Allard Pierson Museum & Staat Oekraïne) eisten vier musea op de Krim teruggave van de aan het Allard Pierson Museum uitgeleende collectie, behorend tot het cultureel erfgoed van Oekraïne. Deze waren in februari 2014 uitgeleend voor de tentoonstelling ‘De Krim – Goud en Geheimen van de Zwarte Zee’.
Doordat de Krim in 2014 bezet is door Rusland zou teruggave betekenen, dat het Oekraïens cultureel erfgoed in Russische handen zou komen. Het Hof oordeelde, dat hierbij art. 6.1, onder c, van de Erfgoedwet niet aan de orde was, omdat de collectie niet op onrechtmatige wijze in Amsterdam was beland. In deze zaak komen verschillende andere internationale regels aan de orde. Zoals Protocol nr. 1 EVRM (zie de pagina EVRM) en het IPR (zie de pagina Algemene bepalingen internationaal privaatrecht) inzake de toepassing van art. 10:7 lid 1 B.W.. Verder kwam aan de orde de regel, dat de Hoge Raad krachtens art. 79 RO niet de toepassing door de rechter van buitenlands recht kan toetsen. Zie de pagina Wet Rechterlijke organisatie.
Verplichte bescheiden bij de dagvaarding UNESCO-cultuurgoederen
Op straffe van nietigheid dienen op grond van art. 1011a lid 2 Rv. tezamen met de dagvaarding te worden betekend:
a. een document waarin de roerende zaak waarvan teruggave wordt gevorderd, wordt beschreven en waaruit blijkt dat deze zaak een cultuurgoed is in de zin van art. 6.1, onder c, van de Erfgoedwet en derhalve van wezenlijk belang voor het cultureel erfgoed van de verdragsstaat waaruit het cultuurgoed afkomstig is;
b. een verklaring van de verdragsstaat waaruit het cultuurgoed afkomstig is, dat dit cultuurgoed buiten het grondgebied van die staat is geraakt met schending van de regels die door die staat in overeenstemming met de doelstellingen van het UNESCO-verdrag 1970, bedoeld in art. 6.1, onder a, van de Erfgoedwet zijn vastgesteld ter zake van de uitvoer en de eigendomsoverdracht van cultuurgoederen, dan wel dat dit cultuurgoed is ontvreemd in die verdragsstaat.
Conservatoire maatregelen bij terugvordering bij terugvorderen UNESCO-cultuurgoederen
Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap kan ten behoeve van een verdragsstaat die aanspraak op teruggave van een cultuurgoed maakt, de nodige maatregelen als bedoeld in art. 1010 Rv. nemen (art. 1011b Rv.).
Kosten terugvorderen UNESCO-cultuurgoederen
De kosten die voortvloeien uit de uitvoering van een rechterlijke beslissing tot teruggave van een roerende zaak ingevolge art. 1011a Rv. komen ten laste van de staat die de rechtsvordering heeft ingesteld. Indien de vordering is ingesteld door de rechthebbende op het cultuurgoed komen die kosten ten laste van die rechthebbende. Hetzelfde geldt voor de kosten, gemaakt voor het materiële behoud van het cultuurgoed en voor de kosten van eventuele voorlopige maatregelen, als bedoeld in artikel 1010 (art. 1011c Rv.).
Schorsing teruggave UNESCO-erfgoed bij gevaar voor schade daaraan
Indien het cultuurgoed bij teruggave bloot komt te staan aan gevaar, kan de rechter de tenuitvoerlegging van een op grond van art. 1011a Rv. verkregen uitspraak schorsen tot het moment waarop het cultuurgoed bij teruggave geen gevaar meer loopt (art. 1011d Rv.).
Denk bij voorbeeld aan teruggave van cultuurgoederen aan Irak terwijl IS daar de scepter zwaaide en cultuurgoederen vernietigde.
Vaststelling rechtmatige eigendom cultuurgoed door nationale rechter
De eigendom van een cultuurgoed waarvan ingevolge art. 1008 Rv. door een Lidstaat of ingevolge art. 1011a Rv. door een verdragsstaat teruggave is gevorderd, wordt na de teruggave bepaald door het nationale recht van de staat die de rechtsvordering tot teruggave heeft ingesteld (art. 1012 Rv.).
Auteur & Last edit
[MdV, 16-02-2020; laatste bewerking 3-09-2023]
Procedures teruggave cultuurgoederen (Titel 13, Boek III Rv.)
Zoeken binnen de kennisbank
Lawyrup, jouw gratis kennisbank over burgerlijk (proces)recht!